Als gezichtsvermogen wordt het vermogen beschreven om objecten of details van een geringe grootte resp. kijktaken met een gering contrast ten opzichte van de omgeving te kunnen waarnemen en identificeren.
Als gezichtsvermogen wordt het vermogen beschreven om objecten of details van een geringe grootte resp. kijktaken met een gering contrast ten opzichte van de omgeving te kunnen waarnemen en identificeren.
Een voorbeeld: hoe kleiner het kleur- of lichtsterktecontrast tussen het gedrukte schrift en een blad is, des te moeilijker is het om de tekst te lezen. Hetzelfde geldt bij kleine lettertypes.
Wat is het verschil tussen gezichtsvermogen en kijktaak? Het oog, het waarnemingsorgaan, levert het gezichtsvermogen, zodat de mens de betreffende kijktaak (bijvoorbeeld lezen, schrijven of tekenen) kan uitvoeren.
In principe neemt bij een verhoging van de verlichtingssterkte het gezichtsvermogen steil toe. Boven 1000 lx neemt deze echter nog maar langzaam toe om uiteindelijk bij zeer hoge verlichtingssterktes weer te dalen door het optreden van verblinding.
1. Gezichtsscherpte S afhankelijk van de leeftijd (gemiddelde waarden)
2. Invloed van verlichtingssterkte E op gezichtsscherpte S van een kijker met een normaal gezichtsvermogen
3. Invloed van verlichtingssterkte E op het relatieve gezichtsvermogen P voor eenvoudige (bovenste curve) en lastige kijktaken (onderste curve)
De richtwaarden voor verlichtingssterktes op werkplekken, zoals deze vooral in EN 12464 worden vermeld, liggen tussen waarden van 200 tot 1000 lx binnen het boven getoonde kader. De telkens aanbevolen verlichtingssterktes resulteren daarbij vooral uit de omvang van de kijktaak en hun contrast ten opzichte van de directe omgeving, waarbij zeer kleine, contrastarme kijktaken de hoogste verlichtingssterkte vereisen.