Kijkruimte (1), voorkeurskijkruimte (2) en optimaal gezichtsbereik (3) van een staande en zittende mens bij verticale kijktaken
De waarneming neemt echter niet klakkeloos ieder object in het gezichtsveld waar; reeds de voorkeur van het foveale gedeelte, dat het fixeren van kleine, wisselende uitsneden laat zien, dat het waarnemingsproces gericht bepaalde gedeelten uitkiest. Deze keuze is onvermijdelijk, aangezien het brein niet in staat is, de totale visuele informatie van het gezichtsveld te verwerken; het is daarnaast ook nuttig, omdat niet iedere informatie, die uit de omgeving kan worden afgelezen, voor de waarnemer van belang is.
Een gedeelte, waarin gericht informatie wordt opgenomen, ontstaat uit de desbetreffende activiteit van de waarnemer. Deze activiteit kan een bepaalde taak, de voortbeweging of ieder ander feit zijn, waarvoor visuele informatie nodig is. Uit de kenmerken van de activiteiten kunnen verlichtingsvoorwaarden worden afgeleid, waaronder de kijktaak optimaal kan worden waargenomen; er kunnen verlichtingswijzen worden gedefinieerd, die het uitvoeren van bepaalde activiteiten optimaliseren.