Om aan een visueel waargenomen object een eigenschap toe te wijzen, moet het eerst worden herkend, dus van zijn omgeving kunnen worden onderscheiden. Uit het interpretatieproces worden wetten afgeleid, volgens welke bepaalde indelingen voor figuren respectievelijk voor objecten van de waarneming kunnen worden samengevoegd. De gestaltwetten zijn ook voor lichtplanners van praktische betekenis: iedere verlichtingsinstallatie bestaat uit een opstelling van armaturen, ofwel aan het plafond, aan de wanden ofwel in de ruimte. Deze opstelling wordt echter niet meteen waargenomen, maar volgens de regels van de gestaltwaarneming tot figuren georganiseerd. De omringende architectuur en de lichteffecten van de armaturen resulteren in andere patronen die bij de waarneming worden betrokken.